Buiten ruikt het naar regen op oververhitte straten. De zomer danst al dagen met de herfst. Zo loopt het zweet uit mijn oksels, dan ineens moet ik een jas aan, want regenachtig en fris. Zodra ik het ziekenhuis binnenloop, verandert de geur onmiddellijk in dat typische ziekenhuisluchtje: een mengsel van ontsmettingsmiddelen, medicijnen en de geur van mensen. Niet te verkrijgen bij ICI PARIS.
De lucht boven het perron trilt in de hitte. Ik sta te wachten op de trein die altijd nét te vroeg of nét te laat komt – nooit precies op tijd. Terwijl ik door mijn Instagram scrol, zie ik vooral één woord voorbij komen: Hittegolf! Foto’s van zwembaden, ijsjes en half ontblote mensen vullen mijn scherm. Die laatste zijn niet altijd een feestje om te zien. Close-ups van teennagels, hoe strak ook gelakt, zie ik liever niet in mijn feed.
Ik zit in café du Centre, mijn vaste rustplek in het Waalse Namen. Buiten glijdt het stadse leven loom voorbij: wandelaars, zakenlui, moeders met kinderen in buggy’s. Binnen klinken glazen, het zachte geschuifel van stoelen, een kind dat lacht. Ik neem een slok van mijn La Chouffe, denk nergens aan, en net als ik mezelf bijna verveel – wat een zeldzaam genoegen is – zwaait de deur open. Een stel landgenoten komt binnen. De rust pakt z’n jas en vertrekt.
Ik zit met drie vriendinnen in Lokanta, een Spaans proeflokaal in Rotterdam-Kralingen. Een gezellig restaurant met tafelkleedjes die doen denken aan Frida Kahlo. Op de menukaart staan heerlijke tapas – maar daarover een andere keer, misschien. Twee van de drie vriendinnen hebben een gepensioneerde man. De derde en ik nog niet, dus we luisteren nieuwsgierig mee aan de overkant van de tafel.
Het moment is daar: mijn vakantiegeld is gestort. Dat weet ik niet omdat ik obsessief mijn bank-app open (oké, een beetje), maar omdat ineens álles en iedereen me eraan herinnert dat ik extra geld heb. Niet dat ik nu op slag stinkend rijk ben, maar het is blijkbaar genoeg om het hele bedrijfsleven wakker te schudden.
Statige bomen wiegen in de zwoele zomerbries. Zand stuift op onder de ronddraaiende banden. Aan het einde van het pad staat een rietgekapte boerderij. Rond de groene voordeur bloeit clematis – Miss Bateman, als ik het goed heb onthouden. Lage buxushaagjes omlijsten de perkjes, waar witte lavendel een zachte geur verspreidt. Een plaatje zo idyllisch, alsof het zó uit een prentenboek van Anton Pieck komt.
In opperbeste stemming fiets ik – net als die eenzame fietser uit het lied van Boudewijn de Groot, kromgebogen over het stuur tegen de wind in – naar het winkelcentrum. De zon schijnt. Op het fietspad komt een kat me tegemoet geslenterd, zonder links of rechts te kijken. Z’n ogen tot spleetjes geknepen, z’n houding onmiskenbaar koninklijk. Langs de vijver voeren kikkers een luidruchtig debat. Waarover? Geen idee. Politiek? Of wie gisteren nog in de bek van een reiger hing en er toch weer uitkwam?
Ben jij ook zo iemand die een kappersbezoek zo lang mogelijk uitstelt? Ik wel. Tot ik op een ochtend wakker word en denk: nu moet het echt gebeuren. En dan het liefst à la minute. Gelukkig heeft mijn kapster Esther meestal wel een gaatje in haar agenda waar ik nét in pas. Zo ook vandaag.
Ik heb kiespijn. Zomaar ineens. Zoals altijd precies op het slechtst denkbare moment: ik ga een weekendje weg. Wandelen langs de Dokkumer Ee, winkelen in Sneek, en natuurlijk uit eten. Gezellig.
Nu de ijsheiligen zich bijna uit de voeten maken, weet ik het zeker: het is tijd. Tijd om echt uit te pakken op mijn balkon en de beperkte ruimte verder om te toveren tot een oase van rust, kleur, geur en – als het even kan – ecologische verantwoordelijkheid. Denk aan korenbloemen, Spaanse margrieten en een slaapmutsje dat, voor de duidelijkheid, niet op het hoofd thuishoort, wel in een pot. Alles wat bloeit én een steentje bijdraagt aan het welzijn van bijen, vlinders en andere fladderaars.
Op mijn eerste vakantiedag word ik te vroeg gewekt. Niet alleen door zingende vogels, bij de karpers gieren de voortplantingshormonen door het lijf: ze veranderen de vijver in een golfslagbad. Na wat dommelen moet ik plassen. Dan ga ik er maar uit, denk ik. Buiten zie ik dikke vissenruggen boven het water uitkomen, de lucht is strakblauw. Ondanks het vroege tijdstip krijg ik zin om een klus aan te pakken die ik véél te lang heb uitgesteld. Die schoonmaakdrang laat zich niet onderdrukken.
Op een lentedag rijden we door de Ardennen. Langs de weg verschijnen de dorpjes, elk met zijn eigen karakter. De oudste huizen zijn van zandsteen, met om de ramen een randje rode baksteen. In de zomer hangen er altijd bakken vol geraniums aan de vensterbanken. Daarvoor zijn we nu te vroeg. Overdag is het lekker, een graad of twintig, na zonsondergang voelt het meteen aan als een koelcel.
De zon staat al hoog als we het park in lopen. De vogels geven een gratis concert – merels, mezen, roodborstjes – allemaal even overtuigd dat hún melodie de hoofdact is. Het is zo’n geluid dat je alleen hoort als je geen haast hebt. Gelukkig is het zondag. Nina en ik hebben tijd.
“Zijn dit jouw ouders op hun trouwdag?” Nina houdt een zilveren fotolijst omhoog. Ik kijk naar mijn ouders, gevangen achter matglas, staande naast een zetel. Mijn vader in een grijs pak, mijn moeder in een wit mantelpakje met een hoed die doet denken aan een baret met voile. In haar vrije hand houdt ze een bruidsboeket van lelietjes-van-dalen.
“Ja”, zeg ik, “zo’n typische jaren-vijftigfoto. Ik ben altijd benieuwd geweest naar de echte kleuren van hun kleding. Een vraag die je pas stelt als het te laat is.”
Het schurende geluid van een snoeizaag verstoort de rust. Het koolmeesje dat zijn lokroep vanuit de seringenboom de wereld inslingerde, vliegt verschrikt weg. Krachtige handen zwaaien het zaagblad van links naar rechts – een tuinman kort de heg van de buurman moeiteloos in. De stem van mijn vader duikt op uit mijn herinnering: "Kijk eens hoe mooi recht!"
Mijn moeder had een strak weekschema: maandag wassen, dinsdag stoffen, woensdag boenen. Of iets in die trant – precies weet ik het niet meer, ik was kind. En kinderen hebben belangrijkere zaken te doen: buiten spelen en strategisch spruitjes ontwijken tijdens het avondeten.
Al dagen zie ik het voor me: lange zomeravonden op mijn balkon. Een glas chardonnay of gin-tonic binnen handbereik, de lucht zwaar van de geur van kamperfoelie. Klinkt perfect, toch? Klein detail: die bloemen ontbreken nog. Tijd voor actie, want wachten tot morgen of het weekend om naar het tuincentrum te gaan? Echt geen optie. Ik wil die plant nú.
Het voorjaar is meer dan alleen het moment om zomerbloeiers zoals gladiolen, dahlia’s en canna’s in de grond te stoppen. Het is ook dé tijd om je planten en bomen een ‘kappersbeurt’ te geven. Afgelopen week besloot ik deze klus aan te pakken. En zoals altijd: eenmaal de startknop gevonden, ben ik niet meer te stoppen.
Op een terrasje in de stad geniet ik samen met Nina van de lentezon. Eerder heb ik bij een boekendiscounter een album vol botanische prenten gekocht. Terwijl we wachten op onze bestelling, sla ik het boek open. Op de eerste pagina’s prijkt een bloem die op mijn balkon helaas weigert te schitteren: de Passiflora. Je zou denken dat hij vernoemd is naar een vurige liefdespassie, maar nee: de delen van de bloem symboliseren de kruisiging van Christus. Niet bepaald romantisch.
Terwijl ik door Instagram scroll, trekt een foto mijn aandacht. Een witte klimroos buigt sierlijk over een toegangspoort, haar bloemen hangen als een zachte sluier over het verweerde hout. Het tuinpad, met links en rechts blauwe lavendel, slingert naar een klein huisje met een groene voordeur. Dit prachtige tafereel brengt me terug naar de tuin die mijn vader en ik samen onderhielden.